Het correspondentenboek
Een boek moet je als correspondent eigenlijk alleen schrijven als je ermee een eigen onbedwingbare nieuwsgierigheid bevredigt, stelt journalist en auteur Niels Posthumus.
‘Schrijven is munt slaan uit iedere emotie,’ stelde dichter Simon Vinkenoog ooit. En dat geldt zeker ook voor een correspondentenboek. Doorgaans is zo’n boek een persoonlijker en daarmee diepgaander verhaal is dan de gefragmenteerde en iets meer afstandelijke reportages in de krant, op de radio, online of op tv die je als journalist tijdens je correspondentschap produceert.
Maar in een correspondentenboek sla je ook munt uit een heleboel andere zaken: het nieuws op je standplaats dat je jarenlang hebt gevolgd, de boeken die je over je land hebt gelezen, alle interviews die je hebt afgenomen, de vriendschappen die je hebt gesloten, de reizen die je er hebt gemaakt. Het voelt vaak als een magnum opus van je correspondentschap, waarbij je bovendien eindelijk al die leuke dingen kwijt kunt die in radio-, tv- of krantenreportages net niet helemaal pasten.
Uiteraard is het wel zaak dat je echt een goed idee hebt. Simpelweg je beste reportages aan elkaar rijgen, werkt zelden goed. Zo’n boek heeft meestal te weinig richting, geen rode daad. Een boek heeft een duidelijke insteek nodig. Het liefst eentje die je in één of twee zinnen kunt samenvatten. Een goed correspondentenboek start met een kernvraag en beantwoordt die gaandeweg.
Dit wil overigens niet zeggen dat je de reportages en interviews die je eerder voor de krant, website, radio of tv maakte niet kunt gebruiken. Integendeel, zij vormen vaak een prachtig startpunt.
De meeste correspondentenboeken richten zich op een bepaald onderwerp in een land. Zo schreef Hans Klis in Generatie Columbine over vuurwapengeweld in de Verenigde Staten. Arthur DeBruyne in De Mexicaanse methode op drugscriminaliteit in Mexico en Nederland.
Ook kun je één hoofdpersoon centraal stellen. Jenne Jan Holtland deed dat met Klaas de Jonge in De Koerier van Maputo. Pieter van Os met de Poolse Mala Rivka Kizel in Liever dier dan mens.
Geliefd is tegenwoordig ook het boek dat draait om het correspondentschap zelf. Joeri Boom schreef in Ik wil weg over zijn professionele en persoonlijke worsteling in India. Tim de Wit gaf in Wankelend Koninkrijk een persoonlijk kijkje achter de schermen van zijn NOS-verslaggeving over de brexit.
In de laatste categorie komt de ik-persoon doorgaans het meest op de voorgrond. Maar ook in bijna alle andere correspondentenboeken voert een ik-persoon de lezer op zijn minst als gids mee. Dat leest prettiger en geeft je als correspondent de kans dieper op de zaken in te gaan, doordat je – in de woorden van Vinkenoog – munt kunt slaan uit je eigen emoties en overdenkingen.
Essentieel is wel dat de gekozen insteek je mateloos interesseert. Een boek schrijven voelt vaak nogal obsessief. Een jaar of twee bijt je je helemaal vast in één thema; je bent er elke dag mee bezig. Als het onderwerp je niet écht interesseert, houd je dat nooit vol.
Een correspondentenboek moet je dus eigenlijk alleen schrijven als je ermee een eigen onbedwingbare nieuwsgierigheid bevredigt. Rijk word je er niet van. Alleen als je jezelf een milde obsessie met je onderwerp toestaat, wordt je boek meer dan een soort ‘verzameld journalistiek werk’.
Niels Posthumus is correspondent in het Verenigd Koninkrijk en auteur van ‘Een hongerbuik is snel gevuld’, ‘Liefdes verdriet’ en ‘Alle problemen begonnen met Van Riebeeck’.